Ga verder naar de inhoud

BC/21-0069

Gegrond Beroepscommissie Beroepscommissie Tucht
TUCHT - VERBODEN SUBSTANTIES - MEDEPLICHTIGHEID - VERMOEDEN VAN ONSCHULD

Beide celgenoten ontkennen dat zij iets te maken hebben met de drugs gevonden in hun cel. Geïntimeerde verbleef op het moment van de feiten al gedurende 2 maanden op de cel in kwestie. De stelling dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs is niet aannemelijk. De drugs werden immers gevonden in een gemeenschappelijke kast, die dagelijks gebruikt wordt door de beide celgenoten. Bovendien heeft hij geen enkel initiatief genomen om de directie op een discrete manier in te lichten of om te vragen om een celmutatie. In die zin is er minstens sprake van een deelneming in de zin van artikel 131 van de Basiswet. Dit artikel voorziet immers dat deelneming aan een tuchtrechtelijke inbreuk wordt gestraft met dezelfde straffen als de tuchtrechtelijke inbreuk zelf. De Beroepscommissie oordeelt dat de directie haar discretionaire bevoegdheid niet heeft overschreden in het bewezen achten van de feiten en de toerekening hiervan aan gedetineerde. Er zijn immers voldoende elementen die erop wijzen dat hij minstens betrokken was bij het plegen van deze tuchtinbreuk. Ook de opgelegde sanctie is conform de wet en binnen de grenzen van de redelijkheid. Het beroep is gegrond.