Ga verder naar de inhoud

BC/21-0108

Ongegrond Beroepscommissie Beroepscommissie Overplaatsing
OVERPLAATSING

De Beroepscommissie benadrukt dat zij zich in principe niet in de plaats stelt van de Directeur-Generaal in het uitoefenen van diens bevoegdheid met betrekking tot het behandelen van een bezwaarschrift omtrent (over)plaatsing. De Beroepscommissie onderzoekt of de beslissing in kwestie wettelijk en in overeenstemming met de redelijkheid en de billijkheid is. De penitentiaire administratie beschikt over een zekere appreciatiemarge in het nemen van de beslissing tot overplaatsen. Zij houdt hiervoor onder meer rekening met het juridisch statuut van de gedetineerde, met de gevaarsnotie, de graad van sociabiliteit en de graad van kwetsbaarheid van de persoon van de gedetineerde. Ondanks haar appreciatiemarge, moet de penitentiaire administratie wel handelen als een redelijke overheidsinstantie en moet ze voldoen aan de wettelijke normen. Bij een beslissing tot overplaatsing moet men rekening houden met het recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven van de gedetineerde. Dit geeft de gedetineerde geen recht om de plaats van detentie te kiezen. Het gescheiden en verwijderd zijn van familieleden is een onvermijdelijk gevolg van de detentie. Er bestaat wel een zekere positieve verplichting in hoofde van de penitentiaire administratie om de gedetineerde te helpen zijn familieleven in stand te houden en de familieband niet onhoudbaar te maken.

In het voorliggend dossier wordt betwist dat het lokale gedrag van appellant van die aard was, dat een overplaatsing vereist was. Het profiel van de gedetineerde en zijn reclasseringsmogelijkheden zijn elementen waarmee rekening gehouden wordt bij een overplaatsing. Zo geeft de Directeur-Generaal aan dat appellant in Merksplas reeds een uitgangsvergunning heeft gekregen om zijn reclassering uit te werken. In die zin, kan men niet stellen dat de beslissing van de Directeur-Generaal tegen het belang van de gedetineerde ingaat. Uit het verslag van de hoorzitting in het kader van de bezwaarprocedure geeft de advocaat bovendien zelf aan dat het niet zeker is of appellant er wel belang bij heeft om terug te keren naar de PI Leuven Hulp. Appellant zou de procedure vooral hebben opgestart, omdat hij kwaad was op het moment zelf. Hoewel de Beroepscommissie betreurt dat de kennisgeving van de oorspronkelijke beslissing zo moeizaam is verlopen, is ze van oordeel dat appellant geen overtuigende argumenten aanhaalt waarom de beslissing omtrent het bezwaarschrift niet conform de wet is of indruist tegen de redelijkheid en billijkheid.

Het beroep is ongegrond.