Ga verder naar de inhoud

BC/21-0171

Ongegrond Beroepscommissie Beroepscommissie
TUCHT - ZORGVULDIGHEIDSPLICHT - CAMERABEELDEN

Het beroep is gericht tegen een beslissing van de Klachtencommissie van Dendermonde, met betrekking tot een tuchtsanctie waarbij aan de appellant een aan hem toegewezen verblijfsruimte (ATV) werd opgelegd.

De Beroepscommissie is van mening dat de directie op een discretionaire wijze beoordeelt of zij een bepaalde tuchtinbreuk bewezen acht.
Zij kan hiervoor steunen onder meer op vermoedens, vaststellingen en getuigenissen. Zij moet uiteraard in haar onderzoek wel de zorgvuldigheidsplicht naleven. Appellant argumenteert dat de directie in dit dossier niet zorgvuldig te werk is gegaan in haar onderzoek. Uit de motivering van de tuchtbeslissing blijkt dat de directie zich voornamelijk heeft gesteund op de vaststellingen van het personeel, de verklaringen van het slachtoffer en de camerabeelden.

Rapporten aan de directeur (RAD) vormen voor de directie van de penitentiaire inrichting een belangrijke basis als bewijs voor een tuchtrechtelijke inbreuk. De directie kan er redelijkerwijze van uitgaan dat deze rapporten een correcte weergave zijn van de feiten, tenzij er overtuigende elementen worden aangevoerd die het tegendeel aantonen. Uit beide RAD’s blijkt dat het slachtoffer appellant tot tweemaal toe als dader heeft geïdentificeerd. Appellant ontkent niet zijn betrokkenheid in het gevecht en geeft ook niet aan wie dan wel de slagen heeft uitgedeeld. De directie heeft hierop de beelden bekeken en besluit dat de beelden duidelijk aantonen dat appellant toch slagen heeft uitgedeeld. Zij heeft dus wel degelijk verder onderzoek gevoerd na de ontkenning van de feiten door appellant en is op die manier
zorgvuldig te werk gegaan. Gelet op de verklaringen van het slachtoffer, de rapporten aan de directeur en de camerabeelden,die de Beroepscommissie eveneens visioneerde, kon de directie wel redelijkerwijze oordelen dat appellant verantwoordelijk was voor de tuchtinbreuk.

Wat de sanctie betreft, kon de directie volgens de wet voor de inbreuk een ATV opleggen tot maximum 30 dagen. Hier heeft men slechts 20 dagen effectief en 10 dagen voorwaardelijk opgelegd, wat gelet op de ernst van de inbreuk redelijk en billijk is.

Het beroep is ongegrond.