Autres informations et services officiels:
www.belgium.be
BC/23-0233
Ongegrond
Beroepscommissie
Beroepscommissie
Andere beslissing directeur
ANDERE BESLISSING DIRECTEUR - OVERBEVOLKING
De beroepscommissie is van oordeel dat het beroep van het inrichtingshoofd ongegrond is. De oorspronkelijke klacht was ontvankelijk en gegrond.
De beroepscommissie bevestigt dat de beslissing tot toewijzing van een verblijfsruimte wordt beschouwd als een beslissing namens de directeur. De wet stelt dat een verzuim om een beslissing te nemen gelijkgesteld wordt met een beslissing, waartegen de gedetineerde een klacht kan indienen. In dit geval heeft de gedetineerde meerdere keren de situatie aangeklaagd bij de directeur en gevraagd om een bed te krijgen, maar de directie heeft nagelaten om hierover een beslissing te nemen binnen een redelijke termijn. De beroepscommissie acht de oorspronkelijke klacht ontvankelijk.
De basiswet voorziet geen voorwaarden voor het nemen van de beslissing tot toewijzing van een verblijfsruimte. Het gaat om een discretionaire bevoegdheid van de directie. Het is wel belangrijk dat de verblijfsruimte voldoet aan de internationale en de nationale standaarden. Art. 3 EVRM legt bijgevolg aan de staat niet alleen een verplichting op de nodige zorg te betrachten opdat menswaardige detentieomstandigheden zouden worden gewaarborgd, maar verplicht de staat ertoe te garanderen dat mensonwaardige detentieomstandigheden uitgesloten zijn. Dat de overbevolking een algemene problematiek is, waarin de lokale directie geen manoeuvreerruimte zou hebben, kan een tekortkoming aan die garantieverplichting dus niet rechtvaardigen.
Klager verbleef op het moment van de klacht sinds 6 a 8 maanden in een cel met 3 personen. Hij sliep op de grond.
Wanneer we deze elementen aftoetsen met de voorwaarden gesteld door het EHRM, besluit de beroepscommissie dat er sprake is van een schending van artikel 3 EVRM. Het staat vast dat klager bij een verblijf van 3 personen in deze cel niet over voldoende ruimte beschikt. De cellen in Gent hebben een omvang van 9m2. Dat impliceert dat men over een oppervlakte van minder dan 3m2 beschikt per persoon, na aftrek van de ruimte die het sanitair en de meubels innemen. Door dat tekort aan ruimte rijst een sterk vermoeden van schending. De penitentiaire administratie kan het vermoeden in sommige gevallen weerleggen.
De beroepscommissie is van oordeel dat het gebrek aan ruimte niet kort was, noch incidenteel. Klager stelt dat hij intussen al 6 tot 8 maanden verbleef in de overbevolkte cel, als grondslaper.
Klager nam bovendien niet deel aan veel activiteiten en werkte niet. Er is dus geen sprake van een uitgebreide bewegingsvrijheid, waardoor klager de meeste tijd binnen zijn overbevolkte cel doorbrengt. Dat hij op de grond moet slapen, geldt als een bijkomend verzwarend element.
Gelet op bovenstaande elementen kan men besluiten tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Klager heeft deze problematiek al meermaals aangekaart en gevraagd om in een bed te kunnen slapen. Dat de directie geen beslissing heeft genomen om een einde te maken aan deze onwettige situatie kan minstens gezien worden als een verzuim om een beslissing te nemen en bestendigt impliciet de onwettige situatie.
Gelet op de vrijstelling van klager is het echter niet meer mogelijk om de gevolgen van het verzuim ongedaan te maken of om een tegemoetkoming toe te kennen aan klager.
De beroepscommissie is van oordeel dat het beroep van het inrichtingshoofd ongegrond is. De oorspronkelijke klacht was ontvankelijk en gegrond.
De beroepscommissie bevestigt dat de beslissing tot toewijzing van een verblijfsruimte wordt beschouwd als een beslissing namens de directeur. De wet stelt dat een verzuim om een beslissing te nemen gelijkgesteld wordt met een beslissing, waartegen de gedetineerde een klacht kan indienen. In dit geval heeft de gedetineerde meerdere keren de situatie aangeklaagd bij de directeur en gevraagd om een bed te krijgen, maar de directie heeft nagelaten om hierover een beslissing te nemen binnen een redelijke termijn. De beroepscommissie acht de oorspronkelijke klacht ontvankelijk.
De basiswet voorziet geen voorwaarden voor het nemen van de beslissing tot toewijzing van een verblijfsruimte. Het gaat om een discretionaire bevoegdheid van de directie. Het is wel belangrijk dat de verblijfsruimte voldoet aan de internationale en de nationale standaarden. Art. 3 EVRM legt bijgevolg aan de staat niet alleen een verplichting op de nodige zorg te betrachten opdat menswaardige detentieomstandigheden zouden worden gewaarborgd, maar verplicht de staat ertoe te garanderen dat mensonwaardige detentieomstandigheden uitgesloten zijn. Dat de overbevolking een algemene problematiek is, waarin de lokale directie geen manoeuvreerruimte zou hebben, kan een tekortkoming aan die garantieverplichting dus niet rechtvaardigen.
Klager verbleef op het moment van de klacht sinds 6 a 8 maanden in een cel met 3 personen. Hij sliep op de grond.
Wanneer we deze elementen aftoetsen met de voorwaarden gesteld door het EHRM, besluit de beroepscommissie dat er sprake is van een schending van artikel 3 EVRM. Het staat vast dat klager bij een verblijf van 3 personen in deze cel niet over voldoende ruimte beschikt. De cellen in Gent hebben een omvang van 9m2. Dat impliceert dat men over een oppervlakte van minder dan 3m2 beschikt per persoon, na aftrek van de ruimte die het sanitair en de meubels innemen. Door dat tekort aan ruimte rijst een sterk vermoeden van schending. De penitentiaire administratie kan het vermoeden in sommige gevallen weerleggen.
De beroepscommissie is van oordeel dat het gebrek aan ruimte niet kort was, noch incidenteel. Klager stelt dat hij intussen al 6 tot 8 maanden verbleef in de overbevolkte cel, als grondslaper.
Klager nam bovendien niet deel aan veel activiteiten en werkte niet. Er is dus geen sprake van een uitgebreide bewegingsvrijheid, waardoor klager de meeste tijd binnen zijn overbevolkte cel doorbrengt. Dat hij op de grond moet slapen, geldt als een bijkomend verzwarend element.
Gelet op bovenstaande elementen kan men besluiten tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Klager heeft deze problematiek al meermaals aangekaart en gevraagd om in een bed te kunnen slapen. Dat de directie geen beslissing heeft genomen om een einde te maken aan deze onwettige situatie kan minstens gezien worden als een verzuim om een beslissing te nemen en bestendigt impliciet de onwettige situatie.
Gelet op de vrijstelling van klager is het echter niet meer mogelijk om de gevolgen van het verzuim ongedaan te maken of om een tegemoetkoming toe te kennen aan klager.