Ga verder naar de inhoud

KC10/21-0023

Gegrond KC - Hasselt Klachtencommissie Tucht
TUCHT - KWALIFICATIE INBREUK - MOTIVERING

In casu steunt de directeur voor het bewezen zijn van het bezit van of de handel in door of krachtens de wet verboden voorwerpen of substanties (artikel 129, 7° van de Basiswet) enerzijds op de materiële vaststellingen zoals omschreven in het RAD d.d. 19 juni 2021 en anderzijds op vermoedens. De Klachtencommissie oordeelt dat de directeur er op basis van de materiële vaststellingen zoals omschreven in het RAD d.d. 19 juni 2021 redelijkerwijs vanuit kon gaan dat klager zich inderdaad schuldig maakte aan het bezit van krachtens de wet verboden voorwerpen of substanties, met name de aangetroffen hasj (zowel de gerolde joints als het ballonpakket dat via het winket in de andere cel werd gegooid). De Klachtencommissie oordeelt dat de directeur echter de grenzen van de redelijkheid te buiten is gegaan door deze feiten bijkomend te kwalificeren als zijnde handel, op basis van de grote hoeveelheid en het feit dat klager daags voordien ongestoord bezoek had. De versie van de feiten die door klager wordt aangebracht is volgens de Klachtencommissie niet volledig ontbloot van enige geloofwaardigheid, waardoor de vermoedens waarop de directie haar beslissing heeft gestoeld als onvoldoende sterk worden bevonden om de inbreuk als bewezen te beschouwen. De klacht is gegrond. Gelet op het feit dat klager verklaarde zich te kunnen vinden in de opgelegde en reeds ondergane tuchtsanctie, ook indien ze zou zijn uitgesproken enkel voor het bezit dat door hem niet betwist wordt, acht de Klachtencommissie het niet opportuun om de redelijkheid van de tuchtsanctie verder onder de loep te nemen. De tuchtbeslissing wordt gedeeltelijk vernietigd voor wat betreft het gedeelte van de motivering dat verwijst naar het aspect ‘handel’.