Ga verder naar de inhoud

KC16/21-0019

Gegrond KC - Leuven Centraal Klachtencommissie Tucht
TUCHT - ZORGVULDIGHEIDSPLICHT - SUBSIDIARITEIT

De klacht is gericht tegen een voorwaardelijke tuchtsanctie wegens het beledigen van personen die zich in de gevangenis bevinden. De klachtencommissie stelt vast de directie op de zitting van de klachtencommissie bevestigt dat er geen sprake is van een daadwerkelijk incident dat aanleiding heeft gegeven tot enig tumult, noch werd er door het onervaren personeelslid een ander personeelslid bijgehaald om de nodige vaststellingen te doen. Slechts naderhand schreef het betrokken personeelslid een RAD, nadat zij zich hierover tot haar hiƫrarchisch overste had gericht en in diens opdracht alsnog een RAD opstelde. De motivering van de bestreden beslissing is volledig gesteund op de eenzijdige interpretatie van de toezichthoudende PBA, meer bepaald van wat zij door klagers luide stem zou hebben opgevangen van het gesprek met zijn bezoekster. De klachtencommissie van oordeel dat de feitenvinding onzorgvuldig is gebeurd, dat de feiten niet nauwkeurig zijn vastgesteld en de directie dus niet in redelijkheid en billijkheid de feiten voor bewezen kon houden. De klachtencommissie kan niet anders dan vaststellen dat er hoogstens sprake was van een woord-tegen-woordsituatie, waarbij beide partijen waren aangedaan. Bovendien is het de overtuiging van de klachtencommissie dat het voorval in de eerste plaats op een andere manier dan de tuchtrechtelijke weg opgelost had kunnen worden gelet op het wettelijk subsidiariteitsmechanisme voor tuchtprocedures dat de Basiswet voorziet.

De klacht is gegrond.