Ga verder naar de inhoud

KC16/21-0077

Gegrond KC - Leuven Centraal Klachtencommissie Tucht
TUCHT - VERBODEN SUBSTANTIES - BEWIJS

De klacht is gericht tegen de tuchtsanctie wegens een inbreuk van de eerste categorie: het bezit van of de handel in door of krachtens de wet verboden voorwerpen of substanties. Het vermoeden van onschuld is een algemeen rechtsbeginsel. Het impliceert dat de gevangenisdirecteur moet onderzoeken of klager, die een cel heeft op een opendeurregime, zich schuldig maakte aan druggebruik. Op een gevangenisdirectie rust de bewijslast van de laste gelegde feite en zij dient dus ook aan te tonen dat deze feiten aan de gedetineerde individueel kunnen worden toegerekend. Een loutere geurwaarneming door personeel zonder verdere individueel aan de gedetineerde toe te rekenen vaststellingen, kan bezwaarlijk het bezit van of de handel in door of krachtens de wet verboden voorwerpen of substanties (inbreuk van de eerste categorie) bewijzen. De directeur heeft klaarblijkelijk geen rekening gehouden met het gevoerde onderzoek. Daaruit bleek namelijk dat er geen drugs werden aangetroffen op het lichaam van klager of in zijn cel. De directie heeft echter beslist dat klager op een bepaald moment drugs gebruikte, omdat haar personeel drugsgeur meende te hebben waargenomen aan de cel van klager. De geurwaarneming van de personeelsleden vond echter geen steun in het daarop volgende materieel onderzoek. De klachtencommissie is van oordeel dat in redelijkheid en billijkheid niet kon worden besloten tot het bewezen zijn van het bezit van of de handel in de door de wet verboden substanties. De klacht is gegrond.