Ga verder naar de inhoud

BC/21-0091

Ongegrond Beroepscommissie Beroepscommissie Overplaatsing
OVERPLAATSING - PRIVELEVEN - ARBEID

De penitentiaire administratie beschikt over een zekere appreciatiemarge in het nemen van de beslissing tot overplaatsen. Zij houdt hiervoor onder meer rekening met het juridisch statuut van de gedetineerde, met de gevaarsnotie, de graad van sociabiliteit en de graad van kwetsbaarheid van de persoon van de gedetineerde. Ondanks haar appreciatiemarge, moet de penitentiaire administratie wel handelen als een redelijke overheidsinstantie en moet ze voldoen aan de wettelijke normen. Bij een beslissing tot overplaatsing moet men rekening houden met het recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven. De gedetineerde heeft echter geen recht om de plaats van detentie te kiezen. Het gescheiden en verwijderd zijn van familieleden is een onvermijdelijk gevolg van de detentie. Er bestaat wel een zekere positieve verplichting in hoofde van de penitentiaire administratie om de gedetineerde te helpen zijn familieleven in stand te houden en de familieband niet onhoudbaar te maken. Wat het behoud van de familieband betreft, ziet de Beroepscommissie geen beperkingen bij een overplaatsing: de videobezoeken kunnen blijven doorgaan.

Het voornaamste argument in het dossier lijkt het verlies van werkgelegenheid te zijn bij een overplaatsing, wat op zijn beurt een impact heeft op de terugbetaling van de burgerlijke partijen en op zijn reclassering. De Beroepscommissie begrijpt dat het verlies van werk wegens een overplaatsing een belangrijke impact heeft op het detentieparcours van de gedetineerde. Dat argument is echter niet doorslaggevend in het bepalen in welke PI iemand (over)geplaatst moet worden. Zoals hierboven vermeld, moet men bij een beslissing tot (over)plaatsen andere criteria afwegen. Ook het bestaande contact met de personeelsleden is geen overtuigend argument. De initiële beslissing tot plaatsing vermeldt bovendien dat de psychosociale dienst nog geen basisverslag opmaakte en dat het dossier nog niet aanhangig gemaakt is bij de SURB.

Tot slot volgt de Beroepscommissie het standpunt van de Directeur-Generaal dat men bij een beslissing tot plaatsing eveneens rekening dient te houden met het beperken van de overbevolking en de spreiding van de gedetineerden over de gevangenissen in België, hetgeen uiteindelijk ook in het belang is van de gedetineerden.

Het beroep is ongegrond.