Ga verder naar de inhoud

BC/21-0224

Ongegrond Gegrond Beroepscommissie Beroepscommissie Voorlopige maatregel Tucht
VOORLOPIGE MAATREGEL - TUCHT - CAMERABEELDEN - ZORGVULDIGHEIDSPLICHT

De beroepscommissie stelt vast dat de voorlopige maatregel genomen werd door een personeelslid en dat er niet aangetoond werd waarom de directeur de beslissing niet kon nemen. Bovendien is het niet duidelijk welke directeur de uiteindelijke beslissing heeft genomen, vermits er geen naam vermeld is, maar enkel de naam van de ddPA. De voorlopige maatregel voldoet niet aan de voorwaarden die door de toepasselijke regelgeving opgelegd worden. Het beroep is op dat vlak gegrond: de beslissing van de klachtencommissie moet op dit vlak hervormd worden. De voorlopige maatregel wordt vernietigd.

Het RAD is gebaseerd op de vaststellingen van de dienstdoende PBA. Een andere PBA wordt vermeld als getuige van de feiten. Het rapport is duidelijk. Het personeelslid dat het rapport heeft opgesteld, vermeldt geen twijfel in het rapport: appellant heeft (minstens) deelgenomen aan de vechtpartij. Dat er sprake zou zijn van wettige zelfverdediging, blijkt geenszins uit de vaststellingen van het personeel. De directie heeft de camerabeelden bekeken maar die boden geen verdere duidelijkheid. De beroepscommissie is van oordeel dat de directie in haar discretionaire bevoegdheid op basis van alle voorhanden elementen kon komen tot de bewezenverklaring van de feiten. De directie heeft haar onderzoek op een zorgvuldige wijze gevoerd. De opgelegde sanctie is redelijk. Het beroep inzake de tuchtmaatregel is ongegrond.

De beroepscommissie is van oordeel dat de directie in haar discretionaire bevoegdheid op basis van alle voorhanden elementen kon komen tot de bewezenverklaring van de feiten. De directie heeft haar onderzoek op een zorgvuldige wijze gevoerd.