Ga verder naar de inhoud

KC17/24-0023

Ongegrond Onontvankelijk KC - Leuven Hulp Klachtencommissie Tucht Fouille op het lichaam
TUCHT - RECHT OP TEGENSPRAAK - VERMOEDEN VAN ONSCHULD

De advocaat van klager diende klacht in tegen een tuchtbeslissing. Hij voerde hiervoor verschillende argumenten aan.

Wat betreft het argument dat een wietgeur niet kan volstaan om een tuchtbeslissing op te baseren, brengt de klachtencommissie in herinnering dat een geurwaarneming volgens de Beroepscommissie een vaststelling is die op gelijke hoogte staat met andere zintuiglijke vaststellingen, zoals bijvoorbeeld vaststellingen gebaseerd op het uitzicht van de substantie. Dit kan dienen als basis voor een tuchtbeslissing, zolang ze op een zorgvuldige wijze zijn gedaan. In casu gebeurde dit op zorgvuldige wijze, aldus de klachtencommissie. De geurvaststelling werd bevestigd door een andere getuige en er werd extra onderzoek gevoerd, met name aan de andere cellen naast die van klager.

De advocaat van klager voert vervolgens aan dat op de camerabeelden niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van enige overdracht. De klachtencommissie meent dat het RAD voldoende duidelijk is. Het RAD wordt bovendien ondersteund door de camerabeelden, waar verdachte handelingen te zien zijn, alsook door de vondst van de pillen bij klagers medegedetineerde na een onmiddellijk uitgevoerde controle. De directie kon zich hierop dan ook redelijkerwijze baseren voor de tuchtbeslissing.

Daarnaast voert de advocaat aan dat de directie partijdig is, omdat zij toeliet dat een penitentiair beambte tussenkwam op de tuchtrechtelijke hoorzitting. De klachtencommissie merkt op dat het tussenkomen van een penitentiair beambte niet voorzien is in de Basiswet. Echter, wanneer een penitentiair beambte zich beperkt tot feitelijkheden en klager en zijn advocaat hierover tegenspraak kunnen voeren, meent de klachtencommissie dat de rechten van verdediging gerespecteerd worden. Volgens het EHRM moet de persoonlijke onpartijdigheid van een rechter, of tuchtsprekende overheid verondersteld worden totdat er bewijs is van het tegendeel. Hierbij kan worden gedacht aan een rechter die vijandigheid heeft getoond ten aanzien van de beklaagde. De klachtencommissie meent dat klager en zijn advocaat onvoldoende bewijs van onpartijdigheid hebben aangebracht. Het feit dat de directie toelaat dat een penitentiair beambte feitelijke opmerkingen maakt tijdens de tuchtprocedure, volstaat niet om het vermoeden van onpartijdigheid te weerleggen. Integendeel, indien de verdediging tegenspraak kan voeren over deze feitelijke uitspraken, kan dit enkel leiden tot een betere waarheidsbevinding.

De klachtencommissie meent aldus dat de directie de tuchtrechtelijke feiten redelijkerwijze als bewezen kon beschouwen en een tuchtsanctie opleggen.