Ga verder naar de inhoud

KC20/24-0017

Ongegrond Gegrond KC - Mechelen Klachtencommissie Voorlopige maatregel Tucht Fouille op het lichaam
FOUILLE LICHAAM - VOORLOPIGE MAATREGEL - TUCHT - VERBODEN SUBSTANTIES

De klacht is drieledig. De klacht betreft
- een beslissing tot het opleggen van een fouillering op het lichaam (naaktfouille);
- een voorlopige maatregel van en;
- een tuchtbeslissing.

Met betrekking tot de eerste klacht.
Terwijl de fouillering op het lichaam heeft plaatsgevonden op 17 februari 2024 om 13u30, geschiedde de betekening van de beslissing van de directeur tot fouillering op 19 februari 2024 om 12u10.
De betekening van de individuele beslissing tot naaktfouille geschied in strijd met artikel 108, §2 van de Basiswet dewelke voorziet dat de directeur zijn beslissing schriftelijk, en uiterlijk vierentwintig uur nadat de fouillering heeft plaatsgevonden, aan de gedetineerde dient te bezorgen.
Om deze reden is de eerste klacht gegrond.

Met betrekking tot de voorlopige maatregel.
Een gedetineerde heeft de plicht er zorg voor te dragen dat hij door zijn gedrag (t.o.v. personeel, medegedetineerden en andere personen) de orde en de veiligheid in de gevangenis niet in gevaar brengt of verstoort.
Het inrichtingshoofd en het onder zijn leiding en gezag staand personeel dragen de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de orde en veiligheid.
Bezwaarlijk kan worden ontkend dat bezit en gebruik van verboden substanties in de gevangenis, medeoorzaak is van een ontwrichting van de menselijke samenleving aldaar, waardoor de fysieke integriteit - niet enkel van de medegedetineerden, maar ook van de gedetineerde (bezitter en/of gebruiker) zelf - wordt aangetast. De klachtencommissie is van oordeel dat het in casu gaat om een aantasting van de fysieke integriteit zoals omschreven door de beroepscommissie.
De klachtencommissie meent dat er sprake is van een ernstige en opzettelijke aantasting van orde en veiligheid in de zin van de wet, en dat het bezit van een verboden substantie zowel de orde , als de interne veiligheid in de gevangenis ernstig in het gedrang brengt.
Krachtens art. 145 §1 van de Basiswet kon derhalve een voorlopige maatregel genomen worden, in afwachting van de tuchtprocedure.
Een voorlopige maatregel was derhalve aan de orde.
De klachtencommissie meent dat de voorlopige maatregel geen tuchtsanctie is, noch een onmiddellijke bestraffing, en zowel in feite als in rechte nauwkeurig en concreet gemotiveerd werd.
Om deze redenen is de tweede klacht niet gegrond.

Met betrekking tot de tuchtbeslissing
In het RAD van 17 februari 2024 beschrijft een beambte hoe er een gerolde sigaret uit klagers kledij viel wanneer hij richting de wandeling wandelde. De sigaret bevatte de geur van een verdachte substantie. De feiten worden vastgesteld door twee beambten.
De klachtencommissie is van oordeel dat het RAD in dit geval voldoende duidelijk de feiten omschrijft en dat klager geen overtuigende elementen aanvoert om het tegendeel te bewijzen. De directie kon in redelijkheid en billijkheid de tuchtinbreuken bewezen verklaren en individueel toerekenen aan klager. De directie motiveert dit afdoende in haar tuchtbeslissing.
Klager wordt tuchtrechtelijk gesanctioneerd voor het bezit van of de handel in door of krachtens de wet verboden voorwerpen of substanties, een inbreuk van de eerste categorie. De sanctie van 15 dagen ATV is wettig. De klachtencommissie is van oordeel dat de sanctie niet onredelijk of onbillijk is.
Om deze redenen is de derde klacht niet gegrond.