Ga verder naar de inhoud

KC21/21-0062

Gegrond KC - Merksplas Klachtencommissie Tucht
TUCHT - KWALIFICATIE INBREUK - SANCTIE

Hoewel klager volhoudt dat het om een ongeluk ging, namelijk dat hij het bord liet vallen en het niet kapot smeet, oordeelt de Klachtencommissie dat de directeur bij zijn beoordeling van het bewezen zijn van de feiten in casu de grenzen van de redelijkheid niet te buiten is gegaan. Dat klager het bord wel degelijk gegooid heeft, vindt voldoende steun in de bewoordingen van het RAD. De Klachtencommissie oordeelt dat de directeur de grenzen van de redelijkheid wél te buiten is gegaan door de feiten te kwalificeren als zijnde een “opzettelijke aantasting van de fysieke integriteit van personen of de bedreiging daarmee”. Dat de fysieke integriteit op het eerste gezicht schijnbaar werd aangetast (de fatik die een scherf in zijn oog kreeg, waarvan nadien gelukkig bleek dat er geen blijvende gevolgen aan verbonden waren), of dat de fysieke integriteit potentieel kon worden aangetast (door de scherven in het eten), is volgens de Klachtencommissie nog geen bewijs van een daadwerkelijke opzettelijke aantasting van de fysieke integriteit. Er dient volgens de Klachtencommissie een duidelijk onderscheid gemaakt te worden tussen het opzettelijk karakter van de aantasting van de fysieke integriteit en bepaalde gevolgen voor de fysieke integriteit van een bepaalde handeling. Ter zitting van de Klachtencommissie erkende de directie dat de kwalificatie van de feiten niet overeind kon blijven. De directie gaf mondeling te kennen dat ze de inbreuk van de opzettelijke aantasting van de fysieke integriteit van personen (artikel 129, 1°) wenste om te vormen tot de opzettelijke aantasting van de orde (artikel 129, 5°). Volgens de Klachtencommissie stelt zich ook in geval van deze nieuwe kwalificatie het hierboven beschreven probleem: het feit dat de orde werd aangetast (en dat kan hier wel worden gesteld, aangezien er nieuw eten moest gemaakt worden) zegt nog niets over het opzettelijk karakter waarmee klager zijn handeling van het kapotgooien van het bord zou gesteld hebben. Hiermee staat dus niet vast dat hij de aantasting van de orde opzettelijk zou hebben veroorzaakt (met andere woorden, dat hij zijn handeling stelde met het oog op het aantasten van de orde). Volgens de Klachtencommissie kan dan ook enkel de inbreuk van de opzettelijke beschadiging of vernieling van andermans roerende goederen (artikel 129, 3° van de Basiswet) weerhouden worden. Gelet op het feit dat één van beide inbreuken waarvoor de tuchtsanctie werd opgelegd wegvalt (en deze volgens de Klachtencommissie ook niet kan vervangen worden op de manier zoals ter zitting van de Klachtencommissie door de directie aangehaald werd) is de opgelegde sanctie van 15 dagen ATV onredelijk. De klacht is gegrond. De tuchtbeslissing wordt vernietigd.