Ga verder naar de inhoud

KC32/20-0011

Gegrond KC - Turnhout Klachtencommissie Tucht
TUCHT - KWALIFICATIE INBREUK - MOTIVERING

Het feit dat er geen tuchtsanctie werd opgelegd, doet geen afbreuk aan het feit dat er een tuchtbeslissing werd genomen, waarbij klager schuldig wordt geacht aan bepaalde feiten en waarbij deze feiten aan hem worden toegerekend. De Klachtencommissie oordeelt dat er sprake is van een verkeerde kwalificatie van de in het RAD van 24 november 2020 omschreven feiten als zijnde een tuchtrechtelijke inbreuk zoals bepaald in artikel 130, 2° van de Basiswet. De directie geeft dit in haar verweer zelf ook al toe. De klacht is op dat punt gegrond. Ingevolge artikel 8 van de Basiswet diende deze tuchtbeslissing bovendien met redenen omkleed te zijn, hetgeen onvoldoende het geval was in de beslissing van 3 december 2020. De directie geeft dit in haar verweer zelf ook al toe en stelt een gepastere formulering van de motivering voor. De klacht is op dat punt gegrond. De beslissing van 3 december 2020 om géén sanctie op te leggen, hetgeen óók een tuchtbeslissing uitmaakt, die werd genomen naar aanleiding van een verkeerde kwalificatie van de feiten als zijnde een tuchtrechtelijke inbreuk zoals bepaald in artikel 130, 2° van de Basiswet en bovendien onvoldoende gemotiveerd werd, moet vernietigd worden voor wat betreft de kwalificatie van de feiten als een inbreuk van artikel 130, 2° van de Basiswet én voor wat betreft de motivering. De Klachtencommissie bepaalt dat haar uitspraak in toepassing van artikel 158 §3, 2° van de Basiswet in de plaats treedt van de gedeeltelijk vernietigde beslissing op de hierna omschreven wijze: de feiten dienen te worden gekwalificeerd als een inbreuk van de tweede categorie zoals bepaald in artikel 130, 3° van de Basiswet (het geen gevolg geven aan de aanmaningen en de bevelen van het personeel) en de motivering dient te worden vervangen door de passage uit het verweer van de directie: “Gelet er geen reden is om aan de vaststellingen in het RAD te twijfelen én gelet er in het boek inderdaad een (intussen doorstreept) tijdstip terug te vinden is, acht ik de feiten bewezen. Ik ben op basis van bovenstaande elementen ook van mening dat de tuchtrechtelijke inbreuk aan de betrokkene kan worden toegeschreven. De feiten zijn m.i. echter niet zo zwaarwichtig dat een tuchtsanctie nodig is.” De beslissing blijft overeind voor wat betreft de opgelegde tuchtsanctie (geen sanctie).