Ga verder naar de inhoud

KC32/23-0009

Gegrond KC - Turnhout Klachtencommissie Tucht
TUCHT - BIJSTAND ADVOCAAT - GEÏNTERNEERDE - TOEREKENBAARHEID - MOTIVERING

Klager voert aan dat de tuchtprocedure ongeldig was omdat hij geen bijstand kreeg van de pro deo advocaat. De klachtencommissie stelt vast dat in het voorliggend dossier werd overgegaan tot de aanstelling van een pro deo advocaat. Klager verzette zich ter tuchtzitting tegen de bijstand door deze advocaat, uit protest tegen het feit dat hij voor deze procedure wél een advocaat toegewezen kreeg, terwijl dit in het kader van zijn klachtenprocedures niet mogelijk bleek. De klachtencommissie is van mening dat de manier waarop de pro deo aanstelling voor de beide procedures gebeurde (verschilde) inderdaad van weinig logica getuigt. Ze begrijpt dan ook dat klager hier gefrustreerd over was. De klachtencommissie meent echter dat klager in het voorliggend dossier wél werd bijgestaan door een advocaat. Dat hij zelf geen optimaal gebruik maakte van de bijstand door niet met de advocaat te willen spreken en uiteindelijk ook de zitting te verlaten, maakt niet dat er niet voldaan werd aan de verplichting van artikel 167 §4 Basiswet. Volgens de klachtencommissie is er met betrekking tot dit aspect dan ook géén sprake van een schending van artikel 167 §4 Basiswet noch de rechten van verdediging van klager in het voorliggend dossier.

Klager gaf ter tuchtzitting aan dat hij voorafgaand een schriftelijke verklaring aan de directie bezorgde. De gedetineerde kan zijn verweermiddelen schriftelijk ter kennis brengen van de directeur (artikel 155 §5, vierde lid Basiswet). Klager voert in zijn klacht aan dat zijn schriftelijke verklaring niet werd aanvaard. Ondanks dat de klachtencommissie hier nog expliciet naar informeerde, voerde de directie hier geen verweer tegen. De klachtencommissie meent dan ook dat de directie schijnbaar in gebreke bleef doordat ze geen aandacht besteedde aan de schriftelijke verklaring die door klager werd bijgebracht (lees: tegenindicaties die door klager werden aangevoerd). Niets van de inhoud van de schriftelijke verklaring werd ter sprake gebracht op de tuchtzitting. Ook in de motivering van de tuchtbeslissing wordt geen enkel argument van klager aangehaald maar wordt enkel gewezen op de ontkenning van de feiten op het ogenblik van de betrapping en de onwil van klager om gehoord te worden ter tuchtzitting. Volgens de klachtencommissie is er met betrekking tot dit aspect sprake van een schending van de rechten van verdediging van klager.

Zelfs indien de feiten na voldoende beoordeling van de (schriftelijke) tegenindicaties bewezen konden worden geacht, stelt de klachtencommissie een gebrek vast met betrekking tot de toerekenbaarheid van de feiten aan klager. De directeur moet in de motivering van de tuchtbeslissing de elementen opnemen op basis waarvan hij de geïnterneerde verantwoordelijk acht voor zijn daden. Dit wordt ook toegelicht in de communicatie van DG EPI d.d. 2 december 2022 over de tuchtprocedure ten aanzien van geïnterneerden. In het voorliggend dossier motiveert de directie op geen enkele wijze waarom ze klager verantwoordelijk achtte voor de hem ten laste gelegde feiten. De motivering voldoet niet aan artikel 144 §6 j° artikel 8 Basiswet. De klacht is gegrond. De tuchtbeslissing wordt vernietigd.