Ga verder naar de inhoud

KC32/23-0073

Gegrond Tegemoetkoming KC - Turnhout Klachtencommissie Tucht
TUCHT - KWALIFICATIE INBREUK - TOEREKENBAARHEID - MOTIVERING

Door het horen van de celgenoot in afwezigheid van klager, in strijd met artikel 144 §5, vijfde lid Basiswet, werd het recht op tegenspraak geschonden. Hetgeen de celgenoot verklaarde, speelde nochtans substantieel mee in de totstandkoming van de (mondelinge) tuchtbeslissing ten aanzien van klager, aangezien de directeur nadien tot de schuld van klager besluit.

De klachtencommissie stelt vast dat de directie lijkt te geloven dat de aangetroffen voorwerpen aan de celgenoot van klager toebehoren. Toch sanctioneert ze klager voor het bezit van of de handel in door of krachtens de wet verboden voorwerpen of substanties (artikel 129, 7° Basiswet), op basis van het op de hoogte zijn van de spullen. Met name uit het verslag van de tuchtzitting blijkt dat de directie van mening is dat klager mede verantwoordelijk is voor de drugsattributen omdat deze zich op gemeenschappelijke plaatsen in de cel bevonden. Volgens de directie had klager de feiten moeten aangeven of vragen om van cel te verhuizen.

Een deelneming aan een tuchtinbreuk wordt gestraft met dezelfde straffen als de tuchtrechtelijke inbreuk zelf (artikel 131 Basiswet). Om klager ook schuldig te achten aan het bezit van drugs, moet er sprake zijn van een bepaalde daad in zijn hoofde. Klager moest de pleger van de inbreuk geholpen hebben of bijgestaan in daden die de inbreuk hebben voorbereid, vergemakkelijkt of voltooid. Het louter op de hoogte zijn van een tuchtinbreuk gepleegd door een celgenoot maar er niets van zeggen is niet voldoende om een tuchtinbreuk in hoofde van de gedetineerde bewezen te achten. In de gevangeniscontext kan men immers niet verwachten dat een gedetineerde zijn celgenoot moet ‘verklikken’, gezien dit kan leiden tot spanningen, wantrouwen, geweld en intimidatie tussen gedetineerden onderling. De klachtencommissie acht het onredelijk dat de directie klager schuldig achtte aan het bezit van of de handel in door of krachtens de wet verboden voorwerpen of substanties (artikel 129, 7° Basiswet). De klacht is gegrond.